Naar inhoud springen

weer: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Torvalu4 (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Torvalu4 (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 200: Regel 200:
{{trans-top|1. visweer}}
{{trans-top|1. visweer}}
*{{deu}}: {{trad|de|Fischwehr}} {{n}}
*{{deu}}: {{trad|de|Fischwehr}} {{n}}
*{{eng}}: {{trad|en|weir}}
*{{eng}}: {{trad|en|weir}}, {{trad|en|kiddle}}, {{trad|en|fishgarth}}
*{{fin}}: {{trad|fi|kalapato}}
*{{fin}}: {{trad|fi|kalapato}}
{{trans-mid}}
*{{fra}}: {{trad|fr|écluse à poissons}} {{f}}
*{{fra}}: {{trad|fr|écluse à poissons}} {{f}}
{{trans-mid}}
*{{pol}}: {{trad|pl|jaz}} {{m}}
*{{pol}}: {{trad|pl|jaz}} {{m}}
*{{por}}: {{trad|pt|caniçado}} {{m}}
*{{por}}: {{trad|pt|caniçado}} {{m}}
*{{spa}}: {{trad|es|corral de pesca}} {{m}}
{{trans-bottom}}
{{trans-bottom}}
{{-nlnoun-|{{pn}}|[[weren]]|-|-|6}}
{{-nlnoun-|{{pn}}|[[weren]]|-|-|6}}

Versie van 2 sep 2019 13:33

  • weer
  • [A] ‘atmosferische gesteldheid’: eerste datering 1240; gesyncopeerd uit verouderd weder, uit Middelnederlands wēder, ontwikkeld uit Oergermaans *wedran, bij Indo-Europees *h₂eh₁-tro-.[1] Evenals Duits Wetter, Engels weather, Fries waar en Zweeds väder.
  • [B] ‘gecastreerde ram of bok’: eerste datering 901; gesyncopeerd uit verouderd weder, uit Middelnederlands wēder, uit Oudnederlands wither, ontwikkeld uit Oergermaans *weþruz, afleiding van de Indo-Europese wortel *uetos ‘jaar’.[2] Evenals Duits Widder ‘ram’, Engels wether ‘hamel’.
  • [C] ‘afweer; wal, muur’: eerste datering 777; Middelnederlands wēre ‘tegenstand, verdediging, schans, wapen, strijd’, uit Oudnederlands weri ‘verdediging’, ontwikkeld uit Oergermaans *wari- ‘afweer, verdediging’, verbaalnomen bij het werkwoord *warjana- ‘verdedigen’, waarvoor zie verder Ndl weren.[3] Evenals Duits Wehr v ‘leger’.
  • [D] ‘eelt; vochtstip’: Middelnederlands weer m ‘knoest, eelt’, ontwikkeld uit Oergermaans *warzaz, werwant met Latijn verruca ‘wratje’.[4] Evenals Oudengels wearr.
  • [E] ‘visweer; weersloot’: eerste datering 1214; Middelnederlands weer, ontwikkeld uit Oergermaans *weran, bij Indo-Europees *h₂uer- ‘tegenhouden, afweren, redden’, dezelfde wortel als weren (zie daar).[5] Evenals Nederduits Wehr o ‘bolwerk, dam’, Engels weir ‘visweer, dam in een rivier voor de visvangst’.[6]
  • [F] ‘heerschapsrecht over goederen’; Middelnederlands weer, were, ontwikkeld uit Oergermaans *warīn, afgeleid uit het werkwoord *warjana- ‘verdedigen’, waarvoor zie verder Ndl weren.[7] Evenals Duits Gewere.
  • [G] ‘man’; Middelnederlands wer-, ontwikkeld uit Oergermaans *wiraz, bij Indo-Europees *uiH-ró-, waaruit ook Latijn vir.
1 enkelvoud meervoud
naamwoord weer -
verkleinwoord weertje weertjes

[A] weer o

  1. (meteorologie) de atmosferische omstandigheden [1]
  2. de gevolgen van 1
2 enkelvoud meervoud
naamwoord weer weren
verkleinwoord weertje weertjes

[B] weer m

  1. (dierkunde) een gesneden ram of geitenbok [2]
3 enkelvoud meervoud
naamwoord weer weren
verkleinwoord weertje weertjes

[C] weer v

  1. het afweren, tegendstand, verwering, weerstand
  2. werkzame beweging, kracht, macht
  3. verschansing, verdedigingswerk (wal, muur, dijk) [3]
  • Mooi weer spelen
zich mooier voordoen dan men is
  • Vroeg in de weer zijn
vroeg aan het werk zijn
4 enkelvoud meervoud
naamwoord weer weren
verkleinwoord weertje weertjes

[D] weer o

  1. eelt
  2. aantasting, mede door invloed van licht en vochtigheid, vochtstip
    • Doordat de tent nat werd opgerold bleek er enige dagen later het weer in te zitten 
5 enkelvoud meervoud
naamwoord weer weren
verkleinwoord weertje weertjes

[E] weer v

  1. afgesloten plaats aan zee voor visvangst, gevlochten ijzerwerk ter afsluiting van water om vis te bewaren; visweer
  2. landerijen tussen twee sloten; weersloot
  3. (gewestelijk) kleischoor, d.i. al dan niet met riet begroeide krib van klei
6 enkelvoud meervoud
naamwoord weer weren
verkleinwoord - -

[F] weer v

  1. (feodalisme, leenrecht) heerschapsrecht van leenheren over goederen, ambten en mensen (onvrije dienaren)


  • In de betekenis van ‘weer* bijwoord van tijd: opnieuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [6] [8]

weer

  1. nog een keer, weder, opnieuw
  2. van de andere kant
  3. tegen (in samenstellingen: -> weerspraak, weerstrijd) [9]
  • het is weer raak
  • weer terecht zijn
  • Het ene oor in, het andere weer uit.
iets (een raad e.d.) wel horen maar het vervolgens meteen weer vergeten; gezegd van hardleerse personen aan wie hetzelfde steeds weer opnieuw moet worden verteld
vervoeging van
weren

weer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weren
    • Ik weer. 
  2. gebiedende wijs van weren
    • Weer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weren
    • Weer je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[10]
  1. 1,0 1,1 weer op website: Etymologiebank.nl
  2. 2,0 2,1 weer op website: Etymologiebank.nl
  3. 3,0 3,1 weer op website: Etymologiebank.nl
  4. Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 575
  5. Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 579
  6. 6,0 6,1 "weer" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  7. Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 574
  8. weer op website: Etymologiebank.nl
  9. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  10. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA:
    • (Etsbergs): /weːʁ/
    • (Maastrichts): /weːʁ/
    • (Montforts): /weːʁ/
    • (Roermonds): /weːʁ/
    • (Venloos): /weɪ/

weer

  1. wij
  2. men
  • Verder bestaat ook nog de tweevoud met de vorm weet.


  • weer

weer

  1. (meteorologie) weer; de atmosferische omstandigheden


  • weer

weer

  1. (meteorologie) weer; de atmosferische omstandigheden