ta
 Niet te verwarren met: tå, tá
|
- IPA: /tɑː/
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *taihwǭ
ta
- ta
| nominatief | genitief | datief | accusatief | benadrukt |
|---|---|---|---|---|
| tu | ton / ta / tes | te | te | toi |
| Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans | ||||
|---|---|---|---|---|
| bezitter: | wat bezeten wordt: | |||
| enk | mv | |||
| m | v | — | ||
| enk | 1e pers. | mon | ma | mes |
| 2e pers. | ton | ta | tes | |
| 3e pers. | son | sa | ses | |
| mv | 1e pers. | notre | nos | |
| 2e pers. | votre* | vos* | ||
| 3e pers. | leur | leurs | ||
| * als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud | ||||
- jouw, je (bij vrouwelijke woorden in het enkelvoud, die in de uitspraak niet met een klinker beginnen)
- «Ta femme te trompe.»
- Jouw vrouw bedriegt je.
- «Ta femme te trompe.»
- Bij vrouwelijke woorden die in de uitspraak wel met een klinker beginnen, wordt ton gebruikt.
- IPA: /ta/
- ta
- Afgeleid van het Oudfriese to
ta
ta
- de, het (bepaald lidwoord, wordt gebruikt voor onzijdige zelfstandige naamwoorden en voor alle verkleinwoorden in het enkelvoud.)
- een (onbepaald lidwoord)
ta
ta
ta
- ta
- Afkomstig van het Oudnoorse woord taka
| Naar frequentie | 62 |
|---|
ta
- overgankelijk nemen, halen
- «Ta panna av plata og tilset sukkeret.»
- Haal de pan van de plaat en voeg de suiker toe.
- «Ta panna av plata og tilset sukkeret.»
- vangen
- arresteren, betrappen, pakken
- [1]: overta
- [1]: ta hånd om
- [1]: ta med
- [1]: ta opp
- [1]: ta ut
- [1]: ta beina på nakken / ta bena på nakken
de benen nemen
- [1]: ta bladet fra munnen
de mond opendoen en spreken
- «Han tok for første gang bladet fra munnen etter beskyldningene den siste tiden.»
- Hij heeft het eerst de mond naar de aantijgingen de laatste tijd opengedaan en sprak.
- «Han tok for første gang bladet fra munnen etter beskyldningene den siste tiden.»
- [1]: ta kaka
(spreektaal) zich de sieg halen, vinnen / de papegaai geschoten hebben
- [2]: ta laksen i garn
zalm in een net vangen
- [3]: ta noen på fersk gjerning
iemand op heterdaad betrappen
- [3]: ta noen for
iemand arresteren
ta
- gebiedende wijs van ta
- ta
- Afkomstig van het Oudnoorse woord taka
ta
- overgankelijk, nemen, halen
- ta
- ta kaka
(spreektaal) zich de sieg halen, vinnen / de papegaai geschoten hebben
ta
- gebiedende wijs van ta
- IPA: /ta/
- ta
- Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
ta
- die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
- IPA: /ta/
- ta
- Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
ta
- die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van tón
- ta
ta
ta
- (spreektaal) ja
- ta
- Afgeleid van het Proto-Slavische *ta
ta
- die; nominatief vrouwelijk enkelvoud van ten
- «Kdo je ta holka?»
- Wie is dat meisje?
- «Kdo je ta holka?»
- die; nominatief onzijdig meervoud van ten
- die; accusatief onzijdig meervoud van ten
ta
- ik (formeel persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon enkelvoud, gebruikt als meerdere tegen ondergeschikte(n))
- wij
- ta
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| infinitief | verleden tijd |
supinum |
| ta |
tog |
tagit |
| volledig | ||
ta
| Telwoord (woc) | ||||
|---|---|---|---|---|
| 1 | ||||
| 2 | ||||
| 3 | ||||
| 4 | ||||
| 5 | ||||
| 6 | ||||
| 7 | ||||
| 8 | ||||
ta