Naar inhoud springen

morgen

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Morgenmorgon


  • mor·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord morgen morgens
verkleinwoord morgentje morgentjes

de morgenm

  1. (tijdrekening) het eerste deel van de dag, na de nacht en vóór de middag
  2. (eenheid) stuk land van ongeveer 10.000 vierkante meter
  • Morgen brengen!
  • Een gat in de dag ( of morgen) slapen
  • Stel niet uit tot morgen, wat je vandaag kunt doen
doelt op actie, wees niet lui of gemakzuchtig, ga door en wel nu. ofwel: door nu het werk al te doen geeft het later een rustiger gevoel
  • Vandaag Hosanna, morgen kruist hem

morgen

  1. (tijdrekening) de eerstvolgende dag na vandaag
     ’Kunnen we morgen wel richting Kennedy Meadows lopen?’ ‘Is er een alternatieve looproute?’[6]

morgen

  1. (verkorting) goedemorgen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]


  • mor·gen

morgen

  1. (tijdrekening) morgen: de eerstvolgende dag na vandaag.
    «Ich muss morgen früh aufstehen.»
    Ik moet morgen vroeg opstaan.


  • mor·gen
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord morginn
Naar frequentie 175
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   morgen     morgenen     morgener
morgner  
  morgenene
morgnene  
genitief   morgens     morgenens     morgeners
morgners  
  morgenenes
morgnenes  

morgen, m

  1. (tijdrekening) morgen, ochtend
  • i morgen
morgen
  • God morgen!
Goede morgen!