• oe·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord oever oevers
verkleinwoord oevertje oevertjes

de oeverm

  1. (waterbeheer) een rand van kanaal, rivier of meer
     Wat een deceptie toen ik druipend de oever opklom en ontdekte dat er zich een familiecamping naast het meer bevond: dit was niet de wildernis die ik had verwacht.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]