ISO 639-3
ces
bestand
  • Tsje·chisch
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Tsjechisch - -
verkleinwoord - - -

het Tsjechischo

  1. geen meervoud (taal) Slavische taal die vooral wordt gesproken in de Tsjechische Republiek
    • Hij heeft zojuist zijn leerboek binnengekregen om Tsjechisch te gaan leren. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Tsjechisch Tsjechischer
verbogen Tsjechische Tsjechischere
partitief Tsjechisch Tsjechischers -

Tsjechisch

  1. (demoniem) op Tsjechië betrekking hebbend