bank
- bank
- In de betekenis van ‘meubelstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘geldbank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1467 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bank | banken |
verkleinwoord | bankje | bankjes |
- (materiaalkunde) breed houten of metalen voorwerp waarop mensen kunnen zitten
- harde langwerpige constructie zoals die vaak in kerken, openbaar vervoer en buiten is te vinden
- Hij voerde de eendjes vanop de bank in het park.
- (meubel) comfortabel bekleed meubelstuk waar meer mensen naast elkaar op kunnen zitten
- Ze zaten op de bank naar de tv te kijken.
- harde langwerpige constructie zoals die vaak in kerken, openbaar vervoer en buiten is te vinden
- (financieel) instelling die geld beheert en uitleent
- De bank verlaagde de rente.
- ▸ Vooropgesteld dat ze de bank zover konden krijgen bepaalde leningen te garanderen in een branche die de meesten nu de rug toekeerden in verband met die huurregeling.[2]
- (waterbeheer) een ondiepte in het water
- De boot was op een bank vastgelopen.
- (bouwkunde), (financieel) gebouw waarin een als bij [2] genoemde financiële instelling gevestigd is
- Ik ging naar de bank om de hoek.
- Vader was naar de bank om te praten over een lening.
- een opslagsysteem voor gegevens of voorwerpen b.v. beeldbank, bloedbank, boekenbank, kennisbank, spermabank
- Ik heb al mijn gegevens gekopieerd naar een databank.
- (geologie) harde aardlaag
- (meteorologie) donkere laag of streep van wolken aan de horizon
- Een bank van wolken.
- (werktuigbouwkunde) werktafel, zoals een draaibank etc.
- Aan een werkbank werk je meestal staande.
-
[1.1] Bank in een park.
-
[1.2]: Een comfortabele bank.
-
[3]: Het gebouw van een bank.
- Betekenis 1.2 "comfortabel meubelstuk" is vooral in Nederland gebruikelijk, in België is hiervoor het woord zetel meer gangbaar.[3]
- [3] Indonesisch: bank
|
- [1]: Op de bank zitten
Geen werkopdracht hebben
- [1]: Het niet onder stoelen of banken steken
Je niet stil houden, maar je mening openlijk uiten
- [1]: Voor stoelen en banken praten
Maar weinigen die naar iemands verhaal luisteren
- [3]: Zo zeker als de bank
Iemand die in alles te vertrouwen is
1. een meubelstuk met zitplaats voor meer dan één persoon
3. een financiële instelling
|
|
4. een ondiepte in het water
5. gebouw waarin een financiële instelling gevestigd is
6. een opslagsysteem voor gegevens of voorwerpen b.v. beeldbank, bloedbank, boekenbank, kennisbank, spermabank
vervoeging van |
---|
banken |
bank
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banken
- Ik bank.
- gebiedende wijs van banken
- Bank!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van banken
- Bank je?
- Het woord bank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bank" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "bank" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Zetel / stoel / bank op website Nederlandse Taalunie: taaladvies.net; geraadpleegd 2018-02-24
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- bank
- Ontleend aan het Duitse woord Bank (= bank, in de betekenis zitmeubel)
Naar frequentie | 1299 |
---|
g [A] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bank | banken | banker | bankene |
genitief | banks | bankens | bankers | bankenes |
bank, g
- (economie) bank (financiële instelling)
- (bouwkunde) bank, bankgebouw
- (spel) bij bepaalde spelen de som van alle spelinzetten voor één spel, die de totale mogelijke winst uitmaakt
- [1]: pengeinstitut
- [2]: bygning
|
|
- [1]: andelskasse
- [1]: sparekasse
- [3]: bankør
- [1]: sidde på en bænk i en park
op een bankje in een park zitten
- [1]: danske banken
Deense banken
- [2]: gå i banken
in de bank gaan
- [3]: sprænge banken
de gehele (rest van de) inzetten winnen
o [B] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bank | banket | bank | bankene |
genitief | banks | bankets | banks | bankenes |
(B) bank, o
- rammeling, ransel, een pak rammel, een pak ransel, een pak slag
- (sport) bestraffing (van een tegenstander)
- klop, slag
- [1]: afstraffelse
- [1]: stød
bank, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van bank (betekenis [B])
- bank in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bank | banks |
bank
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to bank |
he/she/it | banks |
verleden tijd | banked |
voltooid deelwoord |
banked |
onvoltooid deelwoord |
banking |
gebiedende wijs | bank |
bank
- onovergankelijk hellen
- onovergankelijk zich ophopen, zich opstapelen
- onovergankelijk, (financieel) een bankrekening hebben
- overgankelijk indammen,, indijken
- overgankelijk ophopen, opstapelen
- overgankelijk doen hellen
- onovergankelijk, (financieel) beleggen
- overgankelijk op een rij zetten
- ~ on rekenen op, vertrouwen op
- van het Nederlands "bank", dit is een van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong
bank
- (financieel) bank (financiële instelling)
bank v
- (Hooglimburgs) bank (zitmeubel)
- (Hooglimburgs) bank (financiële instelling)
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | bank | pank | benkske | penkske | benk | penk | benkskes | penkskes |
genitief | banks | panks | benkskes | penkskes | benk | penk | benkskes | penkskes |
locatief | bankes | pankes | bankeske | pankeske | bankese | pankese | bankeskes | pankeskes |
datief | bank | pank | benkske | penkske | benk | penk | benkskes | penkskes |
accusatief | bank | pank | benkske | penkske | benk | penk | benkskes | penkskes |
- bank
- [A] Afkomstig van het Italiaanse zelfstandige naamwoord banco
- [B] Afleiding van het Noorse werkwoord banke
Naar frequentie | 1220 |
---|
bank
- gebiedende wijs van banke
m [A] + [B] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bank | banken | banker | bankene |
genitief | banks | bankens | bankers | bankenes |
[A] bank m
- [1]: forretningsbank
- [1]: postsparebank
- [1]: sparebank
- [1]: statsbank
- [4]: blodbank
- [4]: sædbank
- [4]: idébank
[B] bank m
- [1]: hjertebank
- [1]: motorbank
- bank
- [A]: Afkomstig van het Italiaanse zelfstandige naamwoord banco
- [B]: Afleiding van het Noorse werkwoord banke
bank
- gebiedende wijs van banka
bank
- gebiedende wijs van banke
m [A] + [B] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | bank | banken | bankar | bankane |
[A]: bank, m
- [1]: forretningsbank
- [1]: postsparebank
- [1]: sparebank
- [1]: statsbank
- [4]: blodbank
[B]: bank m
- [1]: hjartebank
- [1]: rådebank
- IPA: /baŋk/
- bank
bank