zuigeling
Uiterlijk
- zui·ge·ling
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kindje dat nog gezoogd wordt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1526 [1]
- Naamwoord van handeling van zuigen met het achtervoegsel -ling en met het invoegsel -e- (tussen-e).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zuigeling | zuigelingen |
verkleinwoord | zuigelingetje | zuigelingetjes |
- een kind dat nog gezoogd wordt
- zuigelingenbureau, zuigelingencontrole, zuigelingenkliniek, zuigelingenleeftijd, zuigelingenstadium, zuigelingensterfte, zuigelingentijd, zuigelingenvoeding, zuigelingenzorg
- Het woord zuigeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuigeling" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zuigeling" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be