tuin
Uiterlijk
- tuin
- In de betekenis van ‘omheining’ voor het eerst aangetroffen in 901.[1]
- erfwoord: Middelnederlands tuun ‘vlechtwerk van teen; omheining, omheinde ruimte’, uit Oudnederlands tūn ‘omheining’. Verder te herleiden tot Oergermaans *tūnan ‘omheining, omheinde ruimte’, ontleend aan Transalpijns-Gallisch dūnon ‘versterking, versterkte stad’ (vgl. Oudiers dún ‘burcht, omwalde stad’, Welsh vero. din ‘vesting’).[2]. Verder cognaat met Tuun ‘hek; tuin’, Duits Zaun ‘hek’, Engels town ‘kleine stad/gemeente’ en Nynorsk tun ‘hoeve; erf’.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tuin | tuinen |
verkleinwoord | tuintje | tuintjes |
de tuin m
- (tuinbouw), (tuinieren) een omheind stuk grond waar bloemen gekweekt of groenten geteeld worden
- Zijn al die bloemen voor je tuin bedoeld?
- (Zuid-Nederlands, westelijk Noord-Brabants) heg, tenen omheining rond een hof
- Een tuin is gemaekt van staken van wilgen hout in den grond gestoken, en met dunner takken van het zelve hout dicht doorvlochten.[3]
- stuk onbebouwd terrein rond een huis
- ▸ Die nacht had ik in de tuin van Trail Angels Scout & Frodo gelogeerd, in een buitenwijk van San Diego.[4]
- (waterbeheer) eigenlijk 'vlechttuin', opstaande rij palen op een zinkstuk met daardoorheen gevlochten rijshout, ter voorkoming van het afrollen van ballaststeen
- ▸ In de rijshoofden aldaar werk 300 ellen tuin vernield en 105 vierk. ellen beslagwerk opgebroken[5]
|
- De kap op de tuin hangen
- Iemand om de tuin leiden
iemand beetnemen of bedriegen
1. begrensd stuk grond waarop gewassen worden geplant of verbouwd
|
|
vervoeging van |
---|
tuinen |
tuin
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuinen
- Ik tuin.
- gebiedende wijs van tuinen
- Tuin!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuinen
- Tuin je?
- Het woord tuin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuin" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tuin" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tuin op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Arnold Moonen, Nederduitsche spraekkunst, ten dienste van in- en uitheemschen, uit verscheidene schryveren en aentekeningen, opgemaekt en uitgegeeven, uitg. Pieter Meyer, 1751, blz. 74
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Uittreksel uit verslag van de Provincie” (4 september 1861), Zierikzeesche Courant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
tuin
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
tuin
tuin
- Oude schrijfwijze: toen
tuin
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Tuinbouw in het Nederlands
- Tuinieren in het Nederlands
- Waterbeheer in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Limburgs
- Zelfstandig naamwoord in het Limburgs
- Woorden in het Nedersaksisch
- Zelfstandig naamwoord in het Nedersaksisch
- Woorden in het Twents
- Zelfstandig naamwoord in het Twents
- Woorden in het Veluws
- Zelfstandig naamwoord in het Veluws