sneeuwen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van sneeuwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		sneeuwen			te sneeuwen
	toekomend		zullen sneeuwen			te zullen sneeuwen
voltooid	tegenwoordig		hebben gesneeuwd			te hebben gesneeuwd
	toekomend		gesneeuwd zullen hebben			gesneeuwd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	sneeuwend		gesneeuwd			ev. sneeuw	mv. verouderd sneeuwt	sneeuwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	sneeuw	sneeuwt	sneeuwt	sneeuwt	sneeuwt	sneeuwen	sneeuwen	sneeuwen
verleden (o.v.t.)	sneeuwde	sneeuwde	sneeuwde	sneeuwde	sneeuwde	sneeuwden	sneeuwden	sneeuwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal sneeuwen	zult/zal sneeuwen	zult/zal sneeuwen	zult sneeuwen	zal sneeuwen	zullen sneeuwen	zullen sneeuwen	zullen sneeuwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou sneeuwen	zou sneeuwen	zou(dt) sneeuwen	zoudt sneeuwen	zou sneeuwen	zouden sneeuwen	zouden sneeuwen	zouden sneeuwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesneeuwd	hebt gesneeuwd	hebt/heeft gesneeuwd	hebt gesneeuwd	heeft gesneeuwd	hebben gesneeuwd	hebben gesneeuwd	hebben gesneeuwd
verleden (v.v.t.)	had gesneeuwd	had gesneeuwd	had gesneeuwd	hadt gesneeuwd	had gesneeuwd	hadden gesneeuwd	hadden gesneeuwd	hadden gesneeuwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesneeuwd hebben	zal/zult gesneeuwd hebben	zult/zal gesneeuwd hebben	zult gesneeuwd hebben	zal gesneeuwd hebben	zullen gesneeuwd hebben	zullen gesneeuwd hebben	zullen gesneeuwd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesneeuwd hebben	zou gesneeuwd hebben	zou/zoudt gesneeuwd hebben	zoudt gesneeuwd hebben	zou gesneeuwd hebben	zouden gesneeuwd hebben	zouden gesneeuwd hebben	zouden gesneeuwd hebben

vervoeging van het werkwoord sneeuwen
tegenwoordige tijd				verleden tijd				toekomende tijd
het		sneeuwt		het		sneeuwde		het		zal sneeuwen
onvoltooid deelwoord			voltooid deelwoord			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
sneeuwend			heeft gesneeuwd			sneeuw			sneeuwe