onthand
Uiterlijk
- ont·hand
stellend | |
---|---|
onverbogen | onthand |
verbogen | onthande |
partitief | onthands |
onthand
- in een ongemakkelijke, lastige, vervelende toestand omdat je iets of iemand kwijt bent of niet kan gebruiken
- Zonder internetverbinding ben ik zeer onthand.
- ‘Toen ik mijn eerste roman af had, leerde ik Hugo persoonlijk kennen. Hij had iets uitbundigs. Het was altijd een gebeurtenis als ik de hotellobby binnenkwam, wanneer we met zo’n stel Nederlandstalige schrijvers in het buitenland waren, en ik zag dat Hugo erbij was. Ik vond het des te tragischer dat hij tijdens onze laatste tournee zo verward en onthand was, maar ik probeer vooral die leuke begindagen op mijn netvlies te houden.’ [2]
- Woordvoerster Mieke Ligtenberg: "Ze is altijd netjes met haar handbike omgegaan, we hebben dan ook geen enkele reden om nu niet in actie te komen. Zonder handbike is ze onthand. [3]
1. in een ongemakkelijke toestand gekomen omdat je iets of iemand kwijt bent of niet kan gebruiken
- Het woord onthand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onthand" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ onthand op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Standaard 10 OKTOBER 2014 Katrien Steyaert
- ↑ Tubantia Ron Hemmink 31-08-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be