jongen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van jongen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		jongen			te jongen
	toekomend		zullen jongen			te zullen jongen
voltooid	tegenwoordig		hebben gejongd			te hebben gejongd
	toekomend		gejongd zullen hebben			gejongd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	jongend		gejongd			ev. jong	mv. verouderd jongt	jonge
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	jong	jongt	jongt	jongt	jongt	jongen	jongen	jongen
verleden (o.v.t.)	jongde	jongde	jongde	jongde	jongde	jongden	jongden	jongden
toekomend (o.t.t.t.)	zal jongen	zult/zal jongen	zult/zal jongen	zult jongen	zal jongen	zullen jongen	zullen jongen	zullen jongen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou jongen	zou jongen	zou(dt) jongen	zoudt jongen	zou jongen	zouden jongen	zouden jongen	zouden jongen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gejongd	hebt gejongd	hebt/heeft gejongd	hebt gejongd	heeft gejongd	hebben gejongd	hebben gejongd	hebben gejongd
verleden (v.v.t.)	had gejongd	had gejongd	had gejongd	hadt gejongd	had gejongd	hadden gejongd	hadden gejongd	hadden gejongd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gejongd hebben	zal/zult gejongd hebben	zult/zal gejongd hebben	zult gejongd hebben	zal gejongd hebben	zullen gejongd hebben	zullen gejongd hebben	zullen gejongd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gejongd hebben	zou gejongd hebben	zou/zoudt gejongd hebben	zoudt gejongd hebben	zou gejongd hebben	zouden gejongd hebben	zouden gejongd hebben	zouden gejongd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gejongd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gejongd				er is gejongd
verleden	er werd gejongd				er was gejongd
toekomend	er zal gejongd worden				er zal gejongd zijn
voorwaardelijk	er zou gejongd worden				er zou gejongd zijn