handbreed
Uiterlijk
- hand·breed
- samenstelling van hand en breed [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | handbreed | |
verkleinwoord |
het handbreed o
- zo breed als een hand
- (figuurlijk) een heel klein beetje
- - Gisteren nog stuurden bovendien 32 lokale CDU-politici een open brandbrief aan de bondskanselier. Maar Merkel is niet van plan een handbreed te wijken. Was het geen fout van haar om een selfie te maken met een asielzoeker? „Gelooft u echt”, riposteerde Merkel, „dat honderdduizenden mensen huis en haard verlaten vanwege zo’n selfie?” En ze blijft bij haar inmiddels tot mantra geworden uitspraak: „Wir schaffen das!” (We kunnen het aan)[3]
- - Het Westen heeft, door zijn meten met twee maten en steun aan despotische regimes, in de islamitische wereld veel van zijn democratische geloofwaardigheid verloren. Ook Obama heeft de hooggespannen verwachtingen die hij in 2009 met zijn Caïrorede had gewekt niet waar gemaakt door, als puntje bij paaltje kwam, nooit Israël een handbreed in de weg te leggen. [4]
- geen handbreed wijken
niet opzij gaan nooit bang zijn
- Het woord handbreed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "handbreed" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ handbreed op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frank Vermeulen 8 oktober 2015
- ↑ NRC Thomas von der Dunk 30 juni 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be