diepen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van diepen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		diepen			te diepen
	toekomend		zullen diepen			te zullen diepen
voltooid	tegenwoordig		hebben gediept			te hebben gediept
	toekomend		gediept zullen hebben			gediept te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	diepend		gediept			ev. diep	mv. verouderd diept	diepe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	diep	diept	diept	diept	diept	diepen	diepen	diepen
verleden (o.v.t.)	diepte	diepte	diepte	diepte	diepte	diepten	diepten	diepten
toekomend (o.t.t.t.)	zal diepen	zult/zal diepen	zult/zal diepen	zult diepen	zal diepen	zullen diepen	zullen diepen	zullen diepen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou diepen	zou diepen	zou(dt) diepen	zoudt diepen	zou diepen	zouden diepen	zouden diepen	zouden diepen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gediept	hebt gediept	hebt/heeft gediept	hebt gediept	heeft gediept	hebben gediept	hebben gediept	hebben gediept
verleden (v.v.t.)	had gediept	had gediept	had gediept	hadt gediept	had gediept	hadden gediept	hadden gediept	hadden gediept
toekomend (v.t.t.t.)	zal gediept hebben	zal/zult gediept hebben	zult/zal gediept hebben	zult gediept hebben	zal gediept hebben	zullen gediept hebben	zullen gediept hebben	zullen gediept hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gediept hebben	zou gediept hebben	zou/zoudt gediept hebben	zoudt gediept hebben	zou gediept hebben	zouden gediept hebben	zouden gediept hebben	zouden gediept hebben