bobsleeën/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bobsleeën
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bobsleeën			te bobsleeën
	toekomend		zullen bobsleeën			te zullen bobsleeën
voltooid	tegenwoordig		hebben gebobsleed			te hebben gebobsleed
	toekomend		gebobsleed zullen hebben			gebobsleed te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bobsleeënd		gebobsleed			ev. bobslee	mv. verouderd bobsleet	bobsleeë
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bobslee	bobsleet	bobsleet	bobsleet	bobsleet	bobsleeën	bobsleeën	bobsleeën
verleden (o.v.t.)	bobsleede	bobsleede	bobsleede	bobsleede	bobsleede	bobsleeden	bobsleeden	bobsleeden
toekomend (o.t.t.t.)	zal bobsleeën	zult/zal bobsleeën	zult/zal bobsleeën	zult bobsleeën	zal bobsleeën	zullen bobsleeën	zullen bobsleeën	zullen bobsleeën
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bobsleeën	zou bobsleeën	zou(dt) bobsleeën	zoudt bobsleeën	zou bobsleeën	zouden bobsleeën	zouden bobsleeën	zouden bobsleeën
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gebobsleed	hebt gebobsleed	hebt/heeft gebobsleed	hebt gebobsleed	heeft gebobsleed	hebben gebobsleed	hebben gebobsleed	hebben gebobsleed
verleden (v.v.t.)	had gebobsleed	had gebobsleed	had gebobsleed	hadt gebobsleed	had gebobsleed	hadden gebobsleed	hadden gebobsleed	hadden gebobsleed
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebobsleed hebben	zal/zult gebobsleed hebben	zult/zal gebobsleed hebben	zult gebobsleed hebben	zal gebobsleed hebben	zullen gebobsleed hebben	zullen gebobsleed hebben	zullen gebobsleed hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebobsleed hebben	zou gebobsleed hebben	zou/zoudt gebobsleed hebben	zoudt gebobsleed hebben	zou gebobsleed hebben	zouden gebobsleed hebben	zouden gebobsleed hebben	zouden gebobsleed hebben