Naar inhoud springen

dal

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 29 mrt 2024 om 22:08 (top: lidwoord voor trefwoord; doorloop 2.2)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: daLdaℓ
  • Samenstelling van “l” (liter) met het voorvoegsel “da” (deca-)

dal

  1. (wiskunde), (eenheid) het symbool voor decaliter, gelijk aan 10 liter


dal tussen de bergen
  • dal
  • In de betekenis van ‘vallei’ voor het eerst aangetroffen in 856 [1] [2]
o enkelvoud meervoud
naamwoord dal dalen
verkleinwoord dalletje dalletjes

[A] dal o

  1. (geologie) een laagte in een heuvel- of bergstreek
    • In een dal is er meer kans op overstromingen dan in hoger gelegen gebieden. 
  • pieken en dalen
hele goede en hele slechte periodes / resultaten hebben
  • door een diep dal gaan
een heel moeilijke periode hebben
  • uit het dal klimmen
na een moeilijke periode weer beter worden
m enkelvoud meervoud
naamwoord dal dallen
verkleinwoord dalletje dalletjes

[B] dal m

  1. een bepaald soort tegel
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • dal
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord dalr

dal g

  1. (geologie) dal
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dal     dalen     dale     dalene  
genitief   dals     dalens     dales     dalenes  


dal

  1. (muziek) lied


dal

  1. sinds
    «Dal 1963.»
    Sinds 1963.


dal

  1. dal


  • dal
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord dalr
Naar frequentie 6190
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dal     dalen     daler     dalene  
genitief   dals     dalens     dalers     dalenes  

dal, m

  1. (geologie) dal


  • dal
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord dalr
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dal     dalen     dalar     dalane  

dal, m

  1. (geologie) dal


dal

  1. (geologie) dal


  • dal

dal

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord dát
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord dát


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   dal     dalen     dalar     dalarna  
genitief   dals     dalens     dalars     dalarnas  

dal, g

  1. (geologie) dal