wied
Uiterlijk
Niet te verwarren met: wiet |
- wied
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wied | - |
verkleinwoord | - | - |
het wied o
- onkruid.
- Je moet het wied even weghalen.
- Dit woord is het Surinaams-Nederlandse woord voor onkruid. Vroeger was het ook gangbaar in het Europese Nederlands.
vervoeging van |
---|
wieden |
wied
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieden
- Ik wied.
- gebiedende wijs van wieden
- Wied!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wieden
- Wied je?
- Het woord wied staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wied" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /wiːd/ (Etsbergs)
wied
wied
- ver
- «Wie wied guuef 't nag tèl Mestreech?»
- Hoe ver is het nog tot Maastricht?
- «Wie wied guuef 't nag tèl Mestreech?»
- Ontwikkeld uit het Klassiek-Arabische واد (wādī; dal).
wied
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 49 %
- Prevalentie Vlaanderen 49 %
- Woorden in het Limburgs
- Woorden in het Limburgs met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Limburgs
- Bijwoord in het Limburgs
- Woorden in het Maltees
- Zelfstandig naamwoord in het Maltees