Naar inhoud springen

Viertorenkerk van Midwolda

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Viertorenkerk van Midwolda
De kruiskerk op het zegel van het Wold-Oldambt dat ten minste vanaf 1347 in gebruik was
De kruiskerk op het zegel van het Wold-Oldambt dat ten minste vanaf 1347 in gebruik was
Land Nederland
Regio Oldambt
Plaats Midwolda
Gewijd aan Johannes de Doper
Coördinaten 53° 13′ NB, 6° 60′ OL
Gebouwd in ca 1200
Monumentale status Rijksmonument
Monumentnummer  508081
Portaal  Portaalicoon   Christendom

De Viertorenkerk of kruiskerk van Midwolda, ook wel Ol Kerke genoemd, was een grote kruiskerk enkele kilometers ten noorden van het Groningse dorp Midwolda in het Oldambt. De kerk is gebouwd rond 1200 en was gewijd aan Johannes de Doper. Afbeeldingen van de kerk golden als symbool voor de hele regio en sierden achtereenvolgens de wapens van het Wold-Oldambt, het Termunterzijlvest, het Waterschap Oldambt, de gemeente Midwolda en de kerkelijke gemeente Midwolda (PKN).

De Viertorenkerk stond ten noorden van de boerderij Ol Kerke aan de Kerkelaan, net buiten de Dollarddijk van 1558. Deze plek werd op kaarten rond 1900 ook wel Oudekerk genoemd. De kerk, die direct op het veen was gebouwd, had een lengte van 63 meter, een formaat dat verder alleen gevonden wordt in stedelijke centra en grote kloosters (de kruiskerk van Aduard was naar schatting 90 meter lang). De afmeting van het gebouw en de omvang van het landbezit geven aan dat de kerk van groot belang voor de omgeving moet zijn geweest.[1][2] Molema vermoedt daarom dat de stichting van de parochie geen lokaal initiatief was, maar eerder is uitgegaan van de bisschop of iemand met landsheerlijk gezag.

In de kruiskerk werden volksvergaderingen en rechtdagen gehouden voor het hele Wold-Oldambt.[3] Daarnaast vond hier de kerkelijke rechtspraak (seend) plaats. In 1471 werd hier het landrecht van de beide Oldambten vastgesteld en in 1565 werd er nog recht gesproken. Meerdere geestelijken waren aan de kerk verbonden, rond 1500 niet alleen een pastoor, maar ook een of twee vicarii. De eerste bekende pastoor is Wilbrandus de Middewalda (kennelijk een lid van de invloedrijke familie Wibrenda), wiens naam in een fragment van een psalter uit 1318 voorkomt. De pastoor van Midwolda was de belangrijkste geestelijke van het Oldambt.[4] Aan de kerk was later een school verbonden, waar toekomstige geestelijken werden opgeleid.

Het gebouw is gesticht aan het eind van de twaalfde of het begin van de dertiende eeuw en was opgetrokken uit baksteen. Vondsten van tufsteen wekken de suggestie dat de kerk elders een kleinere voorganger heeft gehad. Uit de scherven van kogelpotaardewerk valt af te leiden dat de plek zelf al in de tiende of elfde eeuw bewoond moet zijn geweest.

Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat het een overwelfde, laat-romaanse basilica betrof, met een dwarsschip en een halfrond gesloten koor met een halfronde apsis. De kerk had vier torens, waaraan het gebouw zijn naam te danken had. De beide westelijke torens maakten deel uit van een stevig gefundeerd westwerk. De kleinere hoektorens stonden tegen het dwarsschip bij de overgang naar het koor. Volgens een bericht van rond 1700 waren deze torens "tot boven toe van steen", dus met gemetselde torenspitsen of helmen, zoals de juffertorens van Schildwolde en Onstwedde.[5][6]

Het was een groot gebouw, vergelijkbaar met de Mariakerk van Marienhafe,de hoofdplaats van het Brokmerland, een gedeeltelijk verdronken veenstreek aan de Leybucht. De totale lengte was 63 meter, het schip was buitenwerks 23 meter breed, het dwarsschip mat ruim 34 bij 13 meter. De rijk gedecoreerde kerk van Marienhafe was net iets langer (72,5 meter). Kerken met vier torens waren voornamelijk in bisschopssteden en bij belangrijke benedictijner abdijen als Cluny te vinden. Midwolda was verreweg het noordelijkste voorbeeld; in de wijde omgeving waren geen andere kerken met vier torens voorhanden en ook kerken met twee torens waren dun gezaaid.[7]

Het kerkgebouw was beladen met symboliek. De viertorenkerk werd waarschijnlijk gezien als een hemelse burcht die bescherming bood tegen boze machten.[8] Tegelijkertijd vormde hij een tastbaar symbool voor de gemeenschap waarmee men zich identificeerde.[9] Het draaide daarbij vooral om de ingangspartij met de flankerende westtorens.[10] Het getal vier stond voor compleetheid, voor de vier ledematen, de vier seizoenen en de vier windrichtingen die tevens de vier onderdelen van ieder dorp representeerden. Daarnaast stond dit getal voor de kringen van verwanten, door men zich gesteund voelde en op wie men bij vetes een beroep kon doen.[11] Het belangrijkste voorbeeld voor de viertorenkerk was kennelijk de keizerlijke dom te Spiers, de grootste romaanse kerk van die tijd.[12] Alleen al hierdoor werd de kerk tevens een symbool voor de Friese vrijheid, die ooit door de keizer zou zijn verleend. Kortom: de viertorenkerk vormde een tastbaar symbool voor alles wat men had gepresteerd en waarop men trots wilde zijn. Dat drukte men ook uit in het landzegel, dat de kerk uitbeeldde.

De landerijen van de kerk grensden direct aan het land van het benedictijner klooster Menterwolde, dat omstreeks 1220 werd gesticht en in 1247 overging naar de strengere orde der cisterciënzers. De opstrekkende kavel van het klooster moet oorspronkelijk één geheel hebben gevormd met het kerkenland. De landerijen van het klooster strekten zich uit tot onder het koor van de Viertorenkerk. Het klooster bevond zich verder noordelijk, aan de oevers van de rivier Ae (bij NIeuwolda), maar verhuisde vanwege wateroverlast al rond 1300 naar Baamsum bij Termunten, waar nieuwe gebouwen verrezen onder de naam Grijzemonnikenklooster.

De kruiskerk met zijn vier torens staat afgebeeld op het zegel van het Wold-Oldambt, zoals dat werd gebruikt bij een documenten uit 1347 en 1405. In 16e en 17e-eeuwse bronnen wordt uitdrukkelijk over de Vier Tooren Kercke of Viertoornde kerke gesproken.[13][14] Volgens een 16e-eeuwse overlevering zouden de vier torens in 1413 zijn gebouwd in opdracht van Reinste Abdena, dochter van de Emder proost Hiske Abdena en gehuwd met Hayo Addinga, heer van Westerwolde. De stichting gebeurde uit haar eigen familievermogen. De kroniekschrijver Eggerik Beninga vertelt rond 1550 dat de edelvrouw de karcke to Midwolde ut oren egen guide und mit veer torne (als men noch seen mach) speren [= voorzien van torenspitsen] liet. Over het hoe en waarom van deze schenking is niets bekend, maar hij heeft mogelijk te maken met een herstelbetaling of een boetedoening. Hiske's vader behoorde tot de partij van de Schieringers onder leiding van Coppen Jarges. Deze laatste nam een gouden reliekschrijn van vier voet lang uit de kerk en liet hem omsmelten tot muntgeld. Dit om de oorlog tegen de partij van de Vetkopers te betalen. Dat het hier niet ging om de bouw van nieuwe torens is uit het archeologisch onderzoek in 1994 gebleken.

De middeleeuwse kerk werd in 1951 en 1952 opgegraven onder leiding van de archeoloog Herre Halbertsma.[15] In 1994 werd het terrein opnieuw onderzocht onder leiding van Jan Molema.

Door het ontstaan van de Dollard kwam de kerk rond 1500 midden op de kwelders te liggen. De meeste inwoners verhuisden naar hogere gronden. Ubbo Emmius Vertelt rond 1600 dat het huidige dorp tweemaal is verplaatst: eerst naar een bewoningslint ter hoogte van het Grijzevrouwenklooster waar sporen van bewoning te vinden zijn, vervolgens naar de huidige plek.

Een zware muur rondom het verhoogde kerkhof bood vermoedelijk bescherming tegen het water. Het voormalige kerkhof ligt ruim 2 m boven de zeespiegel, hoger dan het omringende land. Het imposante gebouw was van verre zichtbaar.[16] In 1514 bracht Edzard I van Oost-Friesland kerk en kerkhof in staat van verdediging om van hieruit gemakkelijker per schip de Dollard te kunnen oversteken. Vermoedelijk in 1558 werd een nieuwe dijk gebouwd die aansloot bij het kerkhof. De kerk had een groot orgel dat volgens overleveringen bij stil weer tot in Emden was te horen.[17]

Al in 1552 werd in Midwolda voor het eerst een protestantse geestelijke aangesteld. Dit was de geleerde zwingliaan Gerardus Nicolai, die in 1567 naar Norden uitweek.[18] Diens opvolger echter in 1570 door de watergeuzen vermoord, waarbij tevens de kerkschatten werden geplunderd.

Het kerkgebouw was in 1584 dringend aan herstel toe. In de Tachtigjarige Oorlog verschansten zich hier de Spaanse soldaten, die in 1593 door Staatse troepen werden verjaagd. Het haventje bij de kerk diende tevens voor het landbouwverkeer en de handelsvaart, met name voor turfschepen en voor kleine hoybullen, dat waren platboomde schuiten waarmee het hooi van de overkant van de Dollard werd gehaald.[14] Kroniekschrijver Eggerik Egges Phebens heeft het spottend over "Midwolder koopmansknechten". Overleveringen uit de 19e eeuw spreken over zeeroverij.[19] De kerk was ook bedoeld voor de inwoners van het nieuw bedijkte dorp Nieuwolda oftewel Midwolderhamrik. Om het gebouw te bereiken moesten deze polderbewoners vaak een lange omweg maken per slikslede over de dijken, dan wel over de kwelders via de Kerkelaan (1659: Hilligelaene) of de Geereweg (1638: Gaergroepewech).

Het onderwijs werd vanouds verzorgd door de koster van de Viertorenkerk. Die was tevens verantwoordelijk voor het kerkgebouw, het klokluiden en het orgelspel. Maar het oude schoolgebouw was slecht bereikbaar. Beide dorpen beschikten daarom vermoedelijk al sinds het begin van de 17e eeuw over een eigen school. Kerkvoogd Menno Hindriks besloot daarop de oude dorpsschool af te breken en op eigen kosten een tweede school in het westen van het dorp te laten bouwen, die hij vervolgens aan de kerk verhuurde.[20] Beide scholen in MIdwolda staan afgebeeld op een kaart van omstreeks 1638.[21] Deze gang van zaken leidde tot ergernis van Nieuwolda, waar men zich tekort gedaan voelde..

In 1647 werd speciaal voor Midwolmerhamrik een tweede predikant beroepen. De verkiezing van twee nieuwe predikanten verliep niet bepaald vlekkeloos. Het Groningse stadsbestuur klaagde dat opstandige boeren de procedure naar hun hand hadden gezet. Vooral de beoogde kandidaat voor Midwolda, ds. Reinoldus Weemhof, riep weerstand op.[22] Over de verdeling van het kerkelijke bezit ontstond eveneens onenigheid. Pas toen dat was bijgelegd kon een tweede pastorie aan de Kerklaan bij NIeuwolda worden gebouwd, waarna Nieuwolda een zelfstandige gemeente werd. De vertegenwoordigers van dit dorp reserveerden alvast grond voor de bouw van een nieuwe kerk, richtten omstreeks 1663 een begraafplaats in en bestelden stenen voor het kerkgebouw. Nu ging Midwolda echter echter dwars liggen vanwege de vele uitstaande schulden.

Het duurde tot 1704 voordat de boedelscheiding kon worden voltooid. Beide dorpen behielden tot het einde van de 18e eeuw een gezamenlijk kiescollege voor de benoeming van predikanten en schoolmeesters.

Verval en afbraak

[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste zeedijk was niet erg effectief; tot 1665 lag het kerkhof van de Viertorenkerk grotendeels buitendijks.[23] Maart 1667 stortte een van de kerktorens (de noordwestelijke) samen met "het gewelffte der kercke" wegens bouwvalligheid in.[24] Alleen de vrijstaande klokkentoren stond nog fier overeind.[25] "De kerk zelf, die 't sedert langen tijd van alle kanten door de golven gebeukt word, staat tegenwoordig op een vetten grond, maar een van de vier torens is onlangs ingevallen", lezen we niet lang daarna.[5]

Het kerkgebouw was niet meer te redden. Het Groningse stadsbestuur, dat in het Oldambt de dienst uitmaakte, dacht aan "opbouw van een nieuwe kercke ende pastorie op een bequamen plaetse".[24] Daarvoor werd een perceel stadsgrond in Midwolda ter beschikking gesteld, dat tevens als begraafplaats ging dienen. Deze grond was afkomstig was van het in 1594 opgeheven Grijzevrouwenklooster dat in het bezit van de Stad was gekomen.

Kennelijk ontbrak het geld voor nieuwbouw. Daarom werd het Oude Schoole huis in de dorpskern van Midwolda vernieuwd en geschikt gemaakt voor kerkdiensten; juni 1667 werd hier voor het eerst het Heilig Avondmaal gehouden.[13][26] Nog diezelfde winter kochten de kerkbestuurders tevens een boerderij bij de Meulenbarch die als pastorie moest gaan dienen. Het kerspel had veel echter veel schulden, waarna ds. Weemhof bereid bleek deze boerderij in eigendom over te nemen. De pastorieboerderij bij de Viertorenkerk werd daarna verpacht en in 1774 verkocht.[27][28] Om de werkzaamheden aan kanalen en dijken te kunnen financieren gaven de kerspelen Midwolda en Nieuwolda in 1671 een lijfrentebrief ter waarde van 36.000 gulden uit. Het rentebedrag van 6% werd jaarlijks onder 33 inleggers verdeeld. Dat ging door totdat de laatste begunstigde in 1754 stierf.[29]

Nieuwe indijkingen zorgden voor extra inkomsten, zodat de nieuwbouwplannen konden worden doorgezet. In 1704 werden kerkengoederen van beide dorpen gescheiden. Een jaar later werd een klok verkocht aan de Groningse Akerk.[30] Een andere klok uit 1516 belandde in Uitwierde.[31] De vervallen klokkentoren kon nu gesloopt worden. In de muur van de toren bevonden zich merktekens, die de juiste lengte van de Oldambtster roede (de zogenaamde toorenmaat van 18 voet) aangaven; daarvan werd nu een ijzeren kopie gemaakt die voortaan op het Groningse raadhuis werd bewaard.[32] Op de begraafplaats van Midwolda verrees in 1708 een nieuwe klokkentoren waarin een nieuw gegoten luidklok kwam te hangen.[33]

Van het oorspronkelijke kerkgebouw was - als we enkele landmeterskaarten moeten geloven - weinig meer over.[34] Meermalen werd sloophout verkocht; de torens waren al niet meer voorhanden.[33] November 1709 gaf het Groningse stadsbestuur toestemming om de "oude ruineuse kerk" te slopen. De restanten van de "vervallene vier toornde kerke en toorens" werden verkocht.[35] De bouwvallen waren niet veel later "geheel ... afgesleeten".[13][36] Alleen het voormalige kerkhof, dat nog in 1704 door inwoners van beide dorpen werd gebruikt, bleef eigendom van de kerk; het hobbelige terrein werd in 1828 als Oude Werf betiteld. Nieuwolda kreeg in 1718 als eerste weer een eigen kerkgebouw en in 1738 werd ook de huidige Kerk van Midwolda voltooid en ingewijd. De nieuwe pastorie werd gebouwd in 1734 en was speciaal bedoeld voor onlangs beroepen predikant Wilhelmus Schortinghuis.

Boerderij Ol Kerke

[bewerken | brontekst bewerken]

Bij de Viertorenkerk behoorde een omvangrijk grondbezit, in de 16e eeuw zeker 60 tot 70 hectare, dat door inpolderingen verder aangroeide. Het kerkenland vormde een langgerekte heerd die zich uitstrekte vanaf het hoogveen bij Heiligerlee tot aan de Dollardkwelders. In de 16e eeuw hoorden daarbij ook nog landerijen aan de overzijde van de Dollard bij Nieuwolda. Het grootste deel van dit land behoorde tot de pastorie en werd bewerkt vanuit de oude pastorieboerderij bij de kerk - het zogenaamde pastorie bouhuijs (1725). De opbrengst hiervan diende voor het levensonderhoud van de pastoor, later de predikant. Daarnaast waren er vicarielanden waaruit voor 1594 de kapelaan of vicaris werd betaald, verder de kosterijlanderijen die dienden voor het onderhoud van school en het inkomen van de schoolmeester.

Op oude kaarten is te zien dat zich rond 1600 meerdere gebouwen bij de kerk bevonden. Een ervan was de voormalige kosterij, die na het overlijden van de laatste koster in 1670 werd verpacht. Na het instorten van de Viertorenkerk bleef er weinig meer voor de koster te doen. De pachter werd voortaan verantwoordelijk voor "het klockluijden, telkens als de godsdienst gepleeget sal worden".[37] Niet lang daarna schijnt de kosterij alsnog gesloopt te zijn.

Ten oosten van de pastorieboerderij waren oorspronkelijk meerdere boerderijen te vinden, waaronder een steenhuis, dat Spierenburch werd genoemd. De heerd ten oosten van de pastorie behoorde tot de kloosterboerderij Nijenhuis, die eigendom was van het Grijzemonnikenklooster te Termunten.[38] Omstreeks 1550 was deze boerderij vermoedelijk al verdwenen. Na de Reductie van 1594 kwam het kloosterland in handen van de Provincie, die het verpachtte. Bij de Sint-Maartensvloed van 1686 sloeg ten oosten van de kerk een groot gat in de dijk, waardoor een diepe doorbraakkolk ontstond.

De Oude Pastorie werd omstreeks 1750 gesloopt en vervangen door een grote Oldambtster boerderij met zes tasvakken.[39] Het oudste gedeelte van de imposante schuur, dat zich kenmerkte zich door opvallende ankerbalkgebinten, werd in 2011 gesloopt.[40] De nieuwe eigenaar verkreeg ook het recht enkele arbeidershuizen langs de Kerkelaan te bouwen. De boerderij werd later verlengd; het voorhuis maakte eerst vermoedelijk in 1866 plaats voor een extra tasvak, waardoor de resterende woonvertrekken in de schuur kwamen te liggen. De woning werd een tijdlang bewoond door personeelsleden. De vrijstaande villa dateert uit 1936. De schuur werd toen met nog eens vier vakken verlengd, waardoor de totale lengte 70 m werd. Van de oorspronkelijke woning waren in 2011 alleen woonkamer, gang, voormalige keuken en karnhuis overgebleven.