Naar inhoud springen

Kasteel de Marsch

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Kasteel de Marsch
Kasteel de Marsch in 1730 door Cornelis Pronk.
Kasteel de Marsch in 1730 door Cornelis Pronk.
Locatie De Hoven (Zutphen), Nederland
Algemeen
Kasteeltype havezate
Bouwmateriaal baksteen
Gebouwd in voor 1272
Gebouwd door De ministeriale heren van De Marsch
Gesloopt in omstreeks 1800
Herbouwd in omstreeks 1810, 1931

Kasteel de Marsch was een landhuis en voormalig kasteel gelegen ten noordwesten van het dorp De Hoven, onderdeel van de stad Zutphen in de Nederlandse provincie Gelderland.

De oudste vermelding van het huis stamt uit 1272. Archeologische vondsten van het terrein wijzen op een oorsprong in de 12e eeuw.[1] Mogelijk was er in eerste aanleg sprake van een mottekasteeltje. In 1232 wordt de familienaam de Mersche al genoemd. Het was een dienstadellijk geslacht dat het jachtgebied van de Mars bij Zutphen in leen had. In 1378 staat het huis te boek staat als Die Merss, een leengoed van Herman ten Merss. In 1529 erfde het geslacht Van Lintelo het leen. In 1572 werd het kasteel tijdens de Tachtigjarige Oorlog beschadigd, omdat de Van Lintelo's koningsgezind waren. In de daaropvolgende oorlogsjaren, waarbij Zutphen tussen 1583 en 1591 voortdurend werd belegerd vanaf de Hovense zijde, raakte het huis verder in verval. Evert van Lintelo of zijn zoon herbouwde het kasteel. Het werd voorzien van drie achthoekige torens en stond sindsdien ook wel bekend als Lintelohuis. Afgaande op prenten zal het kasteel in de jaren tussen 1620 en 1640 van de 17e eeuw zijn herbouwd. De topgevels in de Gelders-Overijsselse stijl (trap-boog) zijn in deze periode te plaatsen. In 1767 erfde Willem van Heeckeren het huis. Deze verkocht het aan Robert Jasper van der Capellen die het omstreeks 1800 liet slopen. De grond werd verkocht in vier percelen, op een daarvan stond bijgebouw dat dienstdeed als boerderij. Dit bijgebouw viel in 1897 ten prooi aan de vlammen. In 1931 werd op de plek er van een landhuis gebouwd in 18e-eeuwse stijl. De grachten zijn in de jaren vijftig van de 20e eeuw deels gedempt in het kader van een ruilverkaveling. De noordelijke bleef enigszins watervoerend, de overigen zijn nog als depressies in het terrein herkenbaar.