De wetenschappelijke naam van de groep werd voor het eerst voorgesteld door John Edward Gray in 1865. Er zijn 38 verschillende soorten, waarvan er vier pas in 2018 wetenschappelijk zijn beschreven, zoals de soort Calumma juliae.[1]
De wetenschappelijke geslachtsnaam Calumma is afgeleid van het Griekse woord 'kalymma', dat hoed of mantel betekent. Deze naam verwijst vaar de vergrote oorkwabben van een aantal soorten die doen denken aan een hoofddeksel.
De soorten wijken qua lichaamslengte af; sommige soorten blijven rond de tien centimeter, andere worden langer dan 40 centimeter, vrouwtjes blijven vaak kleiner dan mannetjes. Ook kammen, oorkwabben en stekelrijen verschillen, sommige soorten hebben een hoornachtig uitsteeksel op de snuit, zoals Calumma nasutum.
Alle soorten komen endemisch voor op het Afrikaanse eiland Madagaskar. Sommige soorten zijn alleen bekend van enkele eilandjes in de buurt van Madagaskar.[1]
De habitat bestaat uit vochtige tropische en subtropische bossen. De meeste soorten leven op enige hoogte in bergbossen, andere soorten komen voor in bossen in laaglanden.[2]
Door de internationale natuurbeschermingsorganisatie IUCN is aan 33 soorten een beschermingsstatus toegewezen. Acht soorten worden gezien als 'veilig' (Least Concern of LC), zeven als 'kwetsbaar' (Vulnerable of VU), zes als 'gevoelig' (Near Threatened of NT), acht soorten als 'bedreigd' (Endangered of EN) en twee soorten als 'onzeker' (Data Deficient of DD). Twee soorten worden ten slotte als 'ernstig bedreigd' beschouwd (Critically Endangered of CR).[2]