Victoria (Brokopondo)
Victoria was een houtgrond van 2000 akkers aan de Surinamerivier in het district Brokopondo in Suriname. Het was de hoogst stroomopwaarts gelegen locatie van blanke planters aan de Surinamerivier. De oudste vermelding is op de kaart van Alexander de Lavaux uit 1737. De toenmalige eigenaar was Stephanus Laurentius Neale.
Surinaamse Mineraal-Compagnie
In 1742 werd er door de Sociëteit van Suriname een octrooi voor de duur van twaalf jaar verleend aan de Geoctrooieerde Surinaamse Mineraal-Compagnie. Deze compagnie was opgericht door de Duitser Wilhem Hack, een broer van Philip Hack, directeur van de Sociëteit van Suriname en commissaris en bewindhebber van de West-Indische Compagnie. Zij hadden ervaring met de mijnbouw als mede-eigenaar van een loodmijn in de Eifel. De compagnie had toestemming om in geheel Suriname onderzoek te doen naar “goud, zilver, koper, tin, lood, edelgesteenten en anderen profijt gevende voorwerpen, hoe dezelve voorkwamen, of ook genaamd mogten zijn, zoo op als onder de aarde”. Spoedig werden de eerste mijnwerkers naar Suriname gestuurd. Zij begonnen bij Victoria waar de compagnie een perceel van 10 mijlen in de omtrek was toegewezen. Het bleek echter geen succes. De leden van de expedities die het binnenland werden ingestuurd overleden aan tropische ziektes en door het instorten van een mijngang overleden er veertig mijnwerkers. Men vond wel porseleinaarde, ijzererts, lood en sporen van goud en zilver. Het weinige goud dat werd gevonden werd naar Amsterdam gestuurd voor onderzoek. De kwaliteit was echter dusdanig laag dat de opbrengst niet opwoog tegen de gemaakte kosten en in 1745 werd het werk gestaakt en was Wilhelm Hack vrijwel geruïneerd.[1] In die tijd was Willem Röell de enige bewindhebber van de compagnie. In 1747 werden als proef zeven boerenfamilies uit de tegenwoordige Duitse deelstaat Rijnland-Palts gehaald en op Victoria geplaatst.[2] Deze proef werd gedaan om de immigratie naar Suriname te bevorderen.
In 1793 was de grond in het bezit van de heren Bestuurders en Regeerders van de Colonie Suriname. De administrateur was Anthony Blom. Uit zijn publicaties bleek dat er in die tijd de specerijen kaneel en kruidnagel werden verbouwd. Vervolgens werd de compagnie weer eigenaar.
In 1839 werd de grond verkocht aan Isaac Jacob Bueno de Mesquita, een van de grootste plantagebezitters.[3][4] De Mesquita was in 1843 in het bezit van 14 plantages, voor het merendeel uitgestrekte houtgronden. In 1879 werd Victoria weer te koop aangeboden.[5]
Militaire post
Om de dreiging van de marrons te weren, werd op een gegeven moment een militaire post gevestigd te Victoria. De post Victoria fungeerde als basisstation bij grote expedities. Daar werd het voedsel voor de expeditie bewaard, en met tussenpozen opgehaald. Zo was er in 1756 een tocht met ruim 200 militairen en 560 lastdragende slaven. In 1753 en 1761 werd deze aangevallen door marrons. Na het sluiten van een vredesverdrag met de Saramaccaners in 1762 nam het gevaar van aanvallen af en kreeg de post een meer controlerende functie. Bij de herziening van het verdrag in 1835 werd afgesproken dat de Saramaccaners zich op minstens twee dagen varen boven de post moesten vestigen.
Op de post bevond zich later ook de secretaris voor de Saramaccaanse bevolking, die de taak had om aan de naar Paramaribo reizende Saramaccaners passen uit te reiken, schriftelijk hun verzoeken in te dienen en de besluiten van de regering aan hen wederom mondeling mee te delen.
Oliepalmplantage
In de jaren zestig van de vorige eeuw, had de Handelsvereniging Amsterdam (HVA) in opdracht van de Stichting tot Bevordering van Investeringen in Suriname, onderzoek gedaan naar de afzetmogelijkheden voor een raffinaderij en installatie voor vetharding van palmolie in Paramaribo. Vervolgens werd in de jaren zeventig door de HVA onderzoek gedaan naar de financieel-economische haalbaarheid van de oliepalmcultuur in Suriname. De resultaten van de feasibility studies waren positief en er werd besloten een plantage aan te leggen onder de naam Landbouw Maatschappij Victoria (LMV).De maatschappij was onderdeel van de Gemeenschappelijke Vetten en Oliënbedrijven. Door het aanleggen van de Afobakadam moesten veel mensen uit het stuwmeergebied vertrekken en zouden zij in het nieuwe palmoliebedrijf een werkkring kunnen vinden. Vijf jaar later werd er een palmoliefabriek in gebruik genomen. Niet veel later werd er ook een raffinaderij neergezet voor de verwerking van ruwe palmolie. Het bedrijf was aanvankelijk een succes. Er werd ruim 1500 ha ingeplant en de eerste oogsten waren veelbelovend. Het bedrijf verschafte aan velen werk en leverde een belangrijke bijdrage aan de nationale economie van Suriname. Spoedig volgde een project voor kleine boeren van 300 hectare en werd ook de nabijgelegen plantage Phedra omgezet tot oliepalmplantage. De ervaringen met de oliepalm op de beide plantages waren zo gunstig en de cultuur bood zoveel toekomstperspectief, dat besloten werd een grotere plantage, nu op Patamacca bij Moengo in Oost-Suriname, te stichten.
Lange tijd ging het goed met de oliepalm in Suriname. Er waren zelfs plannen voor export van lokaal geproduceerde of verwerkte palmolie via Curaçao, de zogenaamde LGO route naar de EG. Er waren ook plannen voor een joint venture met een Maleisische maatschappij om dit plan groots aan te pakken, waarbij ruwe palmolie uit Maleisië zou worden geïmporteerd, lokaal verwerkt en vervolgens weer worden uitgevoerd. Maleisië, toen al marktleider, zou inkomen met technologie, kapitaal en ruwe grondstof. De rest zou Suriname doen, of zou in Suriname worden gedaan. De speerrotziekte, die de aanplant te Victoria en Phedra bijna wegvaagde, en later de binnenlandse oorlog, maakten echter een einde aan de oliepalmcultuur in Suriname. In 1996 werd de LMV opgeheven.
De firma H.J. de Vries had daarna plannen voor het verbouwen van de perzikpalm om palmhart te winnen. Daarna is een bamboeproject uitgeprobeerd. De firma Kersten had een cassaveproject te Victoria en Phedra gepland, echter zonder succes. Ook een eco-toerismeproject is niet doorgegaan.[6] In 2011 is Victoria aangewezen als de locatie om op grote schaal aardvruchten te verbouwen. De agrarische producten zullen worden geëxporteerd naar Frankrijk.[7]
- Aa, A.J. van der (1848) Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. 11e deel, p 674, Gorinchem: Jacobus Noorduyn.
- Brown, C. (1793-1795) Surinaamsche Staatkundige Almanach. Paramaribo: Wilkens.
- Dikland, F., Hest van, C. et al. (2011), Surinaamse architectuurdocumentatie: Victoria
- Wolbers, J., (1861) Geschiedenis van Suriname, Amsterdam: De Hoogh, 1861. Fotomechanische herdruk: Amsterdam: Emmering, 1970. pp 106-107 De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- Kessler, C.K. (1937) Goud-industrie in Suriname[dode link], Tropisch Nederland, Volume 9, Nr 24
- Orie, G. (2003) De geschiedenis van de oliepalm in kort bestek, de Ware Tijd, 30 december
- (1820- 1930) Surinaamsche Almanak. Paramaribo: Maatschappij tot Nut van 't Algemeen.
- ↑ Het nieuws van de dag, nr 8621, 24 februari 1898
- ↑ Geschiedkundige aanteekeningen, rakende proeven van Europeesche kolonisatie in Suriname. Bijeengebragt door R.F. baron van Raders. ’s-Gravenhage: De Erven Doorman, 1860
- ↑ Algemeen Handelsblad, nr 2098, 26 juli 1838
- ↑ Surinaamsche Courant, nr 30, 15 april 1839
- ↑ Suriname: koloniaal nieuws en advertentieblad, nr 48, 13 juni 1879
- ↑ Oliepalmbedrijven Victoria en Phedra krijgen doorstart De Ware Tijd, 8 augustus 2008
- ↑ Aardvruchten moeten nieuw exportproduct worden[dode link] Suriname network online, 4 oktober 2011
Externe media