vervoeging
onbepaalde wijs to  squeeze 
he/she/it  squeezes 
verleden tijd  squeezed 
voltooid
deelwoord
 squeezed 
onvoltooid
deelwoord
 squeezing 
gebiedende wijs  squeeze 

squeeze

  1. overgankelijk comprimeren, samendrukken, samenpersen
  2. overgankelijk (de hand) geven, schudden
  3. overgankelijk (de hand vast drukken) knijpen
    «He squeezed her hand.»
    Hij kneep in haar hand.
  4. overgankelijk uitpersen
  5. (figuurlijk) uitpersen
    «They squeezed money from the owner of the business by threatening him.»
    Ze persten geld van de eigenaar van het bedrijf out door te bedreigen hem.
  6. overgankelijk knellen, knijpen
  • [3]: squeeze an orange
een oranje uitpersen
  • [3]: freshly squeezed orange juice
vers geperst sinaasappelsap
enkelvoud meervoud
squeeze squeezes

squeeze

  1. duwtje
    «He gave her cheek a playful squeeze
    Hij gaf haar wang een speels duwtje.
  2. het knijpen, het knellen
  3. een handdruk of een korte omhelsing
  4. het dringen, gedrang
    «Getting through that small opening was a tight squeeze
    Door dat kleine opening te komen was een strakke dringen.
  5. scheutje
  • [1]: financial squeeze
financiële crisis
  • [3]: a tight squeeze
een dicht gedrang