schudden
- schud·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schudden |
schudde |
geschud |
zwak -d | volledig |
schudden
- overgankelijk snel heen en weer bewegen om iets te mengen
- Je moet de spuitbus schudden voordat je hem kunt gebruiken.
- onovergankelijk een schuddende beweging maken
- Hij zat steeds te schudden.
- onovergankelijk (van het hoofd) heen en weer bewegen van het hoofd als teken van instemming (van boven naar beneden) of ontkenning (van links naar rechts)
- overgankelijk, (kaartspel) de kaarten volledig door elkaar husselen ten behoeve van de spelregels (bijv. aan het begin van elke nieuwe ronde)
- Het kunnen schudden
Gezegd van iets dat is mislukt, dat niet (meer) haalbaar is, etc.
1. snel heen en weer bewegen om iets te mengen
vervoeging van |
---|
schudden |
schudden
- meervoud verleden tijd van schudden
- Wij schudden.
- Jullie schudden.
- Zij schudden.
- Wij schudden.
- Het woord schudden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schudden" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "schudden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schudden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
schudden
- schudden; snel heen en weer bewegen om iets te mengen
schudden
- schudden; snel heen en weer bewegen om iets te mengen