rock
- rock
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘muzieksoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1965 [1]
- van Engels rock (muziek- en/of dansstijl); verkorting van rock-'n-roll
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rock | - |
verkleinwoord |
de rock m
- (muziek) een muziekstijl gekarakteriseerd door een 4/4-maat en gebruik van (vaak elektrische) gitaren
- Ik luister liever naar rock dan naar house.
- een dansstijl horende bij deze muziekstijl
|
|
vervoeging van |
---|
rocken |
rock
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rocken
- Ik rock.
- gebiedende wijs van rocken
- Rock!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rocken
- Rock je?
- Het woord rock staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rock" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rock" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
rock | rocks |
- rock
- (zelfstandig naamwoord) Van Middelengels rocke/rokke, van Oudengels *rocc, van Oudnormandisch roc/roque (verwant aan het moderne Franse roche). Oorspronkelijk waarschijnlijk Keltisch, vanwege de overeenkomst met het Ierse roc en het Bretonse roch.
- (werkwoord) Van Middelengels rokken, van Oudengels roccian. Verwant met het Oudnoorse rykkja (trekken, scheuren, bewegen), Middelnederlands rucken (modern Nederlands rukken), Oudhoogduits rucchan (modern Duits rücken).
rock
- rots
- steen
- gesteente
- ijsklontje
- suikerklontje
- rock (muziek- en/of dansstijl, afkorting van rock and roll)
- Afrikaner
- dom persoon
- stukje crack (cocaïne)
- [6] Indonesisch: rok
rock
- heen en weer bewegen
- During the storm, the boat rocked violently on the waves.
- (Tijdens de storm bewoog de boot hevig heen en weer op de golven.).
- opschudden, een emotioneel evenwicht doorbreken
- British politics was rocked by another scandal.
- (De Britse politiek werd opnieuw opgeschud door een schandaal.).
- uitmunten
- This band rocks!
- (Deze band is heel goed!).
rock
- (muziek) rock; een muziekstijl gekarakteriseerd door een 4/4-maat en gebruik van (vaak elektrische) gitaren
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Leenwoord uit het Engels
rock m
- (muziek) rock; een muziekstijl gekarakteriseerd door een 4/4-maat en gebruik van (vaak elektrische) gitaren
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Leenwoord uit het Engels
rock m
- (muziek) rock; een muziekstijl gekarakteriseerd door een 4/4-maat en gebruik van (vaak elektrische) gitaren
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /rɔk/
- rock
- Leenwoord uit het Engels
- (muziek) rock; een muziekstijl gekarakteriseerd door een 4/4-maat en gebruik van (vaak elektrische) gitaren
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | rock | rocky |
genitief | rocku | rocků |
datief | rocku | rockům |
accusatief | rock | rocky |
vocatief | rocku | rocky |
locatief | rocku | roccích / rockách |
instrumentalis | rockem | rocky |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.