• ruk·ken
  • In de betekenis van ‘trekken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1376 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rukken
rukte
gerukt
zwak -t volledig

rukken

  1. in een snelle beweging trekken
  2. (spreektaal), (seksualiteit) masturberen

de rukkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ruk
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]