rocken
  • roc·ken
  • uit het Engels

rocken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rocken
rockte
gerockt
zwak -t volledig
  1. rock-'n-roll muziek maken op een podium voor publiek
    • "Ik wil een nieuw publiek aanspreken en aan de mensen die ons al kennen een andere kant laten zien. Als ik met de band optreedt dan rocken we echt, dat zie je niet in de clips. Wij zijn geen ééndimensionale popband die alleen een goede opname maakt. We hebben de afgelopen 15 jaar heel veel opgetreden, waarbij het publiek echt los kan gaan. [1] 
    • Morgen rocken Mumford & Sons de Arabische nacht in en daarna gaat het los op de techno van Carl Cox. [2] 
    • Duetten stonden er gisteravond op het programma bij It Takes 2. Naast een nummer met hun eigen prof, werd ook een liedje gezongen met een gastartiest. Hiervoor waren Dwight Dissels, Wulf, Diggy Dex, Ruth Jacott, Miss Montreal en Samantha Steenwijk komen opdraven. Eva Cleven zong een betoverend duet met Dwight Dissels. Dionne Slagter mocht rocken met Miss Montreal. [3] 
95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]