Perziken.
  • per·zik
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord perzik perziken
verkleinwoord perzikje perzikjes

de perzikv / m

  1. (fruit) (voeding) sappige vrucht van de perzikboom
    • Ik eet vaak perziken. 
  2. (plantkunde) Prunus persica   perzikboom
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


perzik

  1. (plantkunde) perzik