Fruit.
  • fruit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vruchten’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fruit -
verkleinwoord - -

het fruito

  1. (voeding) voedsel dat bestaat uit eetbare vruchten echter let op! [3]
    • Voldoende fruit eten is gezond. 
     Elke dag denderden vrachtwagens met groente, fruit en wijn van het Zuiden naar Parijs.[4]
     Ik bleef maar naar het all-you-can-eatbuffet teruggaan voor meer eten. Er kwam geen einde aan: zalmsalade, pasta, groente, sushi, biefstuk, soep, chocoladetaart, witte chocoladetaart, crème brûlee, vers fruit met room, bier, koffie en whisky.[5]
  • Laaghangend fruit
Iets wat eenvoudig te bereiken of realiseren is (t.o.v. iets anders in dezelfde context)
  • Een rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand
als iemand uit een groep een fout maakt benadeelt hij de hele groep; door slechts één persoon kan iedereen van die groep een slechte naam krijgen
vervoeging van
fruiten

fruit

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van fruiten
  2. gebiedende wijs van fruiten
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]
  1. "fruit" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. fruit op website: Etymologiebank.nl
  3. Verschil tussen groente en fruit
  4.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  5. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


fruit

  1. (voeding) fruit; voedsel dat bestaat uit eetbare vruchten


fruit

  1. (voeding) fruit


fruit

  1. (voeding) fruit; voedsel dat bestaat uit eetbare vruchten