losbreken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van losbreken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | losbreken | los te breken | ||||||||
toekomend | zullen losbreken los zullen breken |
te zullen losbreken los te zullen breken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben losgebroken | te hebben losgebroken | ||||||||
toekomend | losgebroken zullen hebben | losgebroken te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
losbrekend | losgebroken | ev. breek los |
mv. verouderd breekt los |
breke los (bijzin) losbreke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | breek los | breekt los | breekt los | breekt los | breekt los | breken los | breken los | breken los | |||
verleden (o.v.t.) | brak los | brak los | brak los | braakt los | brak los | braken los | braken los | braken los | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal losbreken | zult/zal losbreken | zult/zal losbreken | zult losbreken | zal losbreken | zullen losbreken | zullen losbreken | zullen losbreken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou losbreken | zou losbreken | zou(dt) losbreken | zoudt losbreken | zou losbreken | zouden losbreken | zouden losbreken | zouden losbreken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | losbreek | losbreekt | losbreekt | losbreekt | losbreekt | losbreken | losbreken | losbreken | |||
verleden (o.v.t.) | losbrak | losbrak | losbrak | losbraakt | losbrak | losbraken | losbraken | losbraken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal losbreken los zal breken |
zult/zal losbreken los zult/zal breken |
zult/zal losbreken los zult/zal breken |
zult losbreken los zult breken |
zal losbreken los zal breken |
zullen losbreken los zullen breken |
zullen losbreken los zullen breken |
zullen losbreken los zullen breken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou losbreken los zou breken |
zou losbreken los zou breken |
zou(dt) losbreken los zou(dt) breken |
zoudt losbreken los zoudt breken |
zou losbreken los zou breken |
zouden losbreken los zouden breken |
zouden losbreken los zouden breken |
zouden losbreken los zouden breken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb losgebroken | hebt losgebroken | hebt/heeft losgebroken | hebt losgebroken | heeft losgebroken | hebben losgebroken | hebben losgebroken | hebben losgebroken | |||
verleden (v.v.t.) | had losgebroken | had losgebroken | had losgebroken | hadt losgebroken | had losgebroken | hadden losgebroken | hadden losgebroken | hadden losgebroken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal losgebroken hebben | zal/zult losgebroken hebben | zult/zal losgebroken hebben | zult losgebroken hebben | zal losgebroken hebben | zullen losgebroken hebben | zullen losgebroken hebben | zullen losgebroken hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou losgebroken hebben | zou losgebroken hebben | zou/zoudt losgebroken hebben | zoudt losgebroken hebben | zou losgebroken hebben | zouden losgebroken hebben | zouden losgebroken hebben | zouden losgebroken hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm losgebroken worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt losgebroken | er is losgebroken | |||||||||
verleden | er werd losgebroken | er was losgebroken | |||||||||
toekomend | er zal losgebroken worden | er zal losgebroken zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou losgebroken worden | er zou losgebroken zijn | |||||||||
lijdende vorm losgebroken worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | losgebroken worden | losgebroken te worden | ||||||||
toekomend | losgebroken zullen worden | losgebroken te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | losgebroken zijn | losgebroken te zijn | ||||||||
toekomend | losgebroken zullen zijn | losgebroken te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word losgebroken | wordt losgebroken | wordt losgebroken | wordt losgebroken | wordt losgebroken | worden losgebroken | worden losgebroken | worden losgebroken | |||
verleden (o.v.t.) | werd losgebroken | werd losgebroken | werd losgebroken | werdt losgebroken | werd losgebroken | werden losgebroken | werden losgebroken | werden losgebroken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal losgebroken worden | zult losgebroken worden | zult losgebroken worden | zult losgebroken worden | zal losgebroken worden | zullen losgebroken worden | zullen losgebroken worden | zullen losgebroken worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou losgebroken worden | zou losgebroken worden | zou/zoudt losgebroken worden | zoudt losgebroken worden | zou losgebroken worden | zouden losgebroken worden | zouden losgebroken worden | zouden losgebroken worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben losgebroken | bent losgebroken | bent/is losgebroken | zijt losgebroken | is losgebroken | zijn losgebroken | zijn losgebroken | zijn losgebroken | |||
verleden (v.v.t.) | was losgebroken | was losgebroken | was losgebroken | waart losgebroken | was losgebroken | waren losgebroken | waren losgebroken | waren losgebroken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal losgebroken zijn | zult losgebroken zijn | zult losgebroken zijn | zult losgebroken zijn | zal losgebroken zijn | zullen losgebroken zijn | zullen losgebroken zijn | zullen losgebroken zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou losgebroken zijn | zou losgebroken zijn | zou/zoudt losgebroken zijn | zoudt losgebroken zijn | zou losgebroken zijn | zouden losgebroken zijn | zouden losgebroken zijn | zouden losgebroken zijn |