hotel
Niet te verwarren met: Hotel, hôtel, hotell |
- Geluid: hotel (hulp, bestand)
- IPA: / hoˈtɛl / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ɦoˈtɛɫ/, /ɦoʊ̯ˈtɛɫ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɦoˈtɛɫ/
- (Limburg): /hoˈtɛl/
- ho·tel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hotel | hotels |
verkleinwoord | hotelletje | hotelletjes |
het hotel o
- (horeca) (toerisme) gebouw waar men tegen betaling kan eten en overnachten, meestal grootschaliger, duurder en luxueuzer dan bijv. een herberg of hostel
- Een hotel aan het strand.
- Er kwamen meer badkoetsen, de Badhuisweg werd aangelegd om de stad te verbinden met de badplaats en er werd een hotel gebouwd: het Grand Hotel des Bains, dat in 1886 feestelijk werd geopend.[3]
- ▸ `Heeft het hotel een nieuwe eigenaar?' vroeg ik.
`Onlangs is Grand Hotel Europa overgegaan in Chinese handen,'zei hij. 'De nieuwe eigenaar heet meneer Wang. Het gaat om een recente ontwikkeling die we op dit moment onmogelijk kunnen beoordelen.[4]
- (bij uitbreiding) tijdelijk onderkomen voor (huis)dieren, als bijv. de eigenaars eigen tijd weg zijn; dierenpension
- (verouderd) gebouw v.e. gezantschap
- spelwoord van het ITU/NAVO-spellingalfabet voor de letter h
- [4] Hendrik
- [4] spellingalfabet
|
- Hotel mama
Min of meer spottende benaming voor het ouderlijk huis, wanneer de kinderen terwijl ze al volwassen zijn hier nog wonen of veel logeren
1. gebouw waar men tegen betaling kan eten en overnachten,...
- Het woord hotel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hotel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hotel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hotel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Het Vlissingse strand, zeeuwseankers.nl 4 juni 2015
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ho·tel
hotel
- IPA: /ɦɔtɛl/
- ho·tel
hotel m
- (bouwkunde)(toerisme)(horeca) hotel; gebouw waar men tegen betaling kan eten en overnachten, meestal grootschaliger, duurder en luxueuzer dan bijv. een herberg of hostel
- bývať v hoteli
- horský hotel
- trojhviezdičkový hotel - driesterrenhotel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ho·tel
enkelvoud | meervoud |
---|---|
hotel | hoteles |
hotel m
- ho·tel
- Afgeleid van het Franse hôtel
- (bouwkunde)(toerisme)(horeca) hotel; gebouw waar men tegen betaling kan eten en overnachten, meestal grootschaliger, duurder en luxueuzer dan bijv. een herberg of hostel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | hotel | hotely |
genitief | hotelu | hotelů |
datief | hotelu | hotelům |
accusatief | hotel | hotely |
vocatief | hotele | hotely |
locatief | hotelu | hotelech / hotelích |
instrumentalis | hotelem | hotely |
|
|
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)