havik
- ha·vik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | havik | haviken |
verkleinwoord | havikje | havikjes |
de havik m
- (havikachtigen) Accipiter gentilis , een roofvogel die op kleine zoogdieren en vogels jaagt
- Er vloog een havik over.
- (figuurlijk), (politiek) iemand die graag een oorlog wil uitlokken
- De haviken in het Witte Huis.
- [2] vredesduif
- Afrikaanse havik, Amerikaanse havik, Australische havik, bleke havik, bleke zanghavik, bonte havik, Bürgers' havik, donkere zanghavik, Doria's havik, fijihavik, gabarhavik, grijs-rode havik, grijskophavik, grijze havik, halmaherahavik, kameroenhavik, kuifhavik, langstaarthavik, madagaskarhavik, Meyers havik, Nieuw-Caledonische havik, roodborsthavik, rosse havik, zanghavik, Zuid-Amerikaanse havik, zwarte havik, zwartrughavik
- Afrikaanse havikarend, Ayres' havikarend, havikarend, havikuil
- havikachtig, havikneus, haviksbek, haviksborst, havikshorst, haviksklauw, havikskruid, haviksnest, haviksneus, haviksoog, havikssteen
1. Accipiter gentilis, een roofvogel die op kleine zoogdieren en vogels jaagt
2. iemand die graag oorlog wil voeren
- Het woord havik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "havik" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "havik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ havik op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be