citar
- ci·tar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
citar |
citaba |
citado |
volledig |
citar
- overgankelijk oproepen, ontbieden
- aanhalen, citeren
- vermelden, noemen
- ophitsen (van de stier)
- dagvaarden, dagen
- citar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española