Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Aubergine
[2] De vrucht van een aubergine.
  • au·ber·gi·ne
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘komkommerachtige vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1862 [1]
  • van Frans aubergine [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aubergine aubergines
verkleinwoord auberginetje auberginetjes

de auberginev

  1. (plantkunde) Solanum melongena  , plant uit de nachtschadefamilie
  2. (groente) purperachtige, vlezige vrucht van deze plant
    • Koop voor mij even twee aubergines in de winkel. 
  • gevulde aubergines
stellend
onverbogen aubergine
verbogen -

aubergine

  1. (kleur) dieppaars
    • Haar haar was aubergine, het was erg mooi. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


aubergine

  1. (plantkunde) aubergine


  • au·ber·gi·ne
stellend vergrotend overtreffend
aubergine
-
-
alle verbuigingsvormen

aubergine

  1. (kleur) aubergine, auberginekleurig
    «Sie hatte aubergine gefärbte Haare.»
    Ze had auberginekleurig haar.


enkelvoud meervoud
aubergine aubergines

aubergine

  1. (voeding) aubergine


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  aubergine     l'aubergine     aubergines     les aubergines  

aubergine v

  1. (voeding) aubergine
  2. (spreektaal) vrouwelijke parkeerwachter in Parijs (in paars uniform) [1]