zwelgerij
Uiterlijk
- zwel·ge·rij
- naamwoord van handeling van zwelgen met het achtervoegsel -erij[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwelgerij | zwelgerijen |
verkleinwoord |
de zwelgerij v
- een overmatig gebruik van eten en drinken
- ▸ Na zo’n zwelgerij van drie dagen komt de onvermijdelijke man met de hamer. Ik ben dan nog steeds dronken terwijl ik weer aan het werk moet, onder barre omstandigheden.[2]
- Het woord 'zwelgerij' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwelgerij" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Doodskater: Ik wil dus dood, en het is niet de eerste keer dat ik verlang naar de sereniteit van het graf” (29 april 2019), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be