Naar inhoud springen

zeef

Uit WikiWoordenboek
Zeef
  • zeef
  • In de betekenis van ‘werktuig om te zeven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zeef zeven
verkleinwoord zeefje zeefjes

de zeefv / m

  1. (gereedschap) (huishouden) een werktuig met veel gaatjes voor het scheiden van een vloeistof of fijn poeder van de zich de daarin bevindende grotere vaste delen
    • Heb je een zeefje voor de theeblaren? 
    • als de gaatjes in het filter zeer klein zijn, spreekt men meestal van een filter 
vervoeging van
zeven

zeef

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeven
    • Ik zeef. 
  2. gebiedende wijs van zeven
    • Zeef! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeven
    • Zeef je? 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]