zaag
Uiterlijk
- zaag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaag | zagen |
verkleinwoord | zaagje | zaagjes |
- (gereedschap) een stuk gereedschap met een scherp getand metalen blad om voorwerpen in stukken te verdelen
|
|
1. een stuk gereedschap met een scherp getand metalen blad om voorwerpen in stukken te verdelen
vervoeging van |
---|
zagen |
zaag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zagen
- Ik zaag.
- gebiedende wijs van zagen
- Zaag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zagen
- Zaag je?
- Het woord zaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zaag" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zaag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zaag op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %