wasem
Uiterlijk
- wa·sem
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wasem | wasems |
verkleinwoord | wasempje | wasempjes |
de wasem m
- damp die men ziet doordat er ook condensatie heeft plaatsgevonden
vervoeging van |
---|
wasemen |
wasem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wasemen
- Ik wasem.
- gebiedende wijs van wasemen
- Wasem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wasemen
- Wasem je?
- Het woord wasem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wasem" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "wasem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ wasem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be