vrije dag
Uiterlijk
- vrije dag
- vaste verbinding van vrije (bijvoeglijk naamwoord) en dag (zelfstandig naamwoord), "dag waarop je vrij bent van de plicht te werken"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrije dag | vrije dagen |
verkleinwoord | (dagje vrij) | (daagjes vrij) |
de vrije dag m
- dag waarop je geen betaald werk hoeft te doen
- U heeft zondag immers uw vrije dag. Het staat u vrij die naar eigen goeddunken te besteden. [1]
- Het verkleinwoord zou eigenlijk "vrij dagje" zijn, maar dat klinkt net als het verkleinwoord van vrijdag. In het spraakgebruik wordt daarom het diminutief van "dag vrij" meer gebruikt als verkleinwoord voor vrije dag.
- ↑ Simhoffer, K.De apotheek van Hippocrates. (1992) De Geus, Breda; ISBN 9052260761; p.122; geraadpleegd 2016-09-19
- Het woord 'vrije dag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.