Naar inhoud springen

verkoop

Uit WikiWoordenboek

(klemtoonhomogram)

  • ver·koop
enkelvoud meervoud
naamwoord verkoop verkopen
verkleinwoord verkoopje verkoopjes

vérkoop m

  1. (handel) het verkopen (voor geld aan een ander geven)
  • Iemand (geen) knollen voor citroenen verkopen
iemand (niet) gemakkelijk kunnen bedriegen
  • Iets voor een appel en een ei verkopen
voor een erg lage prijs verkopen
  • Je moet de huid van de beer niet verkopen voor hij geschoten is
men viert best de overwinning niet alvorens die heeft plaatsgevonden
vervoeging van
verkopen

verkóóp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verkopen
    • Ik verkoop. 
  2. gebiedende wijs van verkopen
    • Verkoop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verkopen
    • Verkoop je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be