uitgebreidheid
Uiterlijk
- uit·ge·breid·heid
- afleiding van uitgebreid met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitgebreidheid | uitgebreidheden |
verkleinwoord |
de uitgebreidheid v
- hoe uitgebreid iets is
- De nota met daarin richtlijnen voor het toestaan van horeca op bedrijventerreinen is volgens de belangenorganisatie 'onder tijdsdruk' tot stand gekomen. Tegelijkertijd is het een rapport dat 'door zijn uitgebreidheid en ogenschijnlijke verdieping zand in de ogen van de lezer strooit'. [2]
- Het woord uitgebreidheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.