toorn
Uiterlijk
- toorn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toorn | - |
verkleinwoord | - | - |
de toorn m
- woede, gram
- Men vreze de toorn van God.
vervoeging van |
---|
toornen |
toorn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toornen
- Ik toorn.
- gebiedende wijs van toornen
- Toorn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toornen
- Toorn je?
- Het woord toorn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toorn" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "toorn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ toorn op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %