toog

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  toog    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• toog

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘gewelfde bovenkant, overdekking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1681
• In de betekenis van ‘soutane’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	toog	togen
verkleinwoord	toogje	toogjes

Zelfstandig naamwoord

de toog m

1. (kleding) ambtskleed voor misdienaars en geestelijken, soutane
2. tapkast
3. (bouwkunde) dubbele segmentboog

Verwante begrippen

• [3] ronding

Afgeleide begrippen

• toogdag, tooghanger, toognagel, toogplooi, toogpraat, toogvormig

Anagrammen

• goot, Goot, Togo

Vertalingen

    1. ambtskleed   

Spaans: sotana (es) v

    3. dubbele segmentboog   

Engels: arc (en), bow (en)

Spaans: arco (es) m

Werkwoord

vervoeging van
tijgen

toog

1. enkelvoud verleden tijd van tijgen
   

   • Ik toog. 
     
   • Jij toog. 
     
   • Hij, zij, het toog. 

vervoeging van
togen

toog

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van togen
   

   • Ik toog. 

2. gebiedende wijs van togen
   

   • Toog! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van togen
   

   • Toog je? 

Gangbaarheid

• Het woord toog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toog" herkend door:

93 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.