Naar inhoud springen

stranden

Uit WikiWoordenboek
  • stran·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stranden
strandde
gestrand
zwak -d volledig

stranden

  1. ergatief aan de grond vastlopen
    • Het schip strandde juist voor de havengeul. 
  2. niet meer verder kunnen
     De jongen naast me deed zijn koplamp aan waardoor de in de muur gekraste namen zichtbaar werden: hier waren al eerder mensen gestrand.[1]

de strandenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord strand
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • stran·den
Naar frequentie 1904

stranden, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van strand


  • stran·den
Naar frequentie 2615

stranden, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van strand