spastisch
Uiterlijk
- spas·tisch
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘krampachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van spasme met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | spastisch | spastischer | |
verbogen | spastische | spastischere | |
partitief | spastisch | spastischers | - |
spastisch
- (medisch) krampachtig
- ▸ En hij genoot van de bevrediging wanneer hij raak schoot, om de vijand spastisch spartelend te zien sterven, op de grond te zien vallen met wild trappende benen, wat alleen zenuwreflexen waren van iemand die al dood was, ongeveer zoals met een schot door de kop van een antilope.[2]
- Het woord spastisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spastisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "spastisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be