schenen
Uiterlijk
- sche·nen
de schenen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord scheen
vervoeging van |
---|
schijnen |
schenen
- meervoud verleden tijd van schijnen
- Wij schenen.
- Jullie schenen.
- Zij schenen.
- Wij schenen.
- Het woord schenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schenen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be