run
Uiterlijk
- run
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘stormloop’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | run | runs |
verkleinwoord | - | - |
de run m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | run | - |
verkleinwoord | - | - |
run [7]
- fijngemalen eikenschors voor het looien van leer
vervoeging van |
---|
runnen |
run
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van runnen
- Ik run.
- gebiedende wijs van runnen
- Run!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van runnen
- Run je?
- Het woord run staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "run" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "run" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ run op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ run op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
run | runs |
run
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to run |
he/she/it | runs |
verleden tijd | ran |
voltooid deelwoord |
run |
onvoltooid deelwoord |
running |
gebiedende wijs | run |
run
- onovergankelijk rennen
- overgankelijk beheren, besturen, de leiding hebben over
- (figuurlijk) a run for money
- de resultaten die iemand verwacht
- to be on the run
- weglopen van iets of iemand
- to run into somebody
- iemand toevalling ontmoeten
- to run into something
- iets onverwachts of onplezant ondervinden
- to run from somebody
- weglopen van iemand
- to run at
- naar iets of iemand lopen
- to run with someone
- in een groep of bij iemand blijven
- to run over something
- iets overrijden
- to run out of time
- geen tijd meer hebben
- to run scared
- zich gedragen alsof er iets mis zal gaan
- to run the show
- commanderen
- (figuurlijk) got to run
- gezegd wanneer iemand weg moet gaan
- to run along
- vertrekken
- to run short of something
- weinig van iets hebben
- to have a good run
- success hebben
- to run an errand
- een korte tocht nemen om een opdracht te doen
- to run and run
- een onderwerp waarin mensen lang in geïnteresseerd zijn
- to run for life
- van iets weglopen om je leven te redden
- to run for it
- snel van iets weglopen
- to run in the family
- een karaktertrekje dat veel of alle familieleden hebben
- (figuurlijk) to run out of steam
- momentum verliezen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 86 %
- Prevalentie Vlaanderen 76 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 3
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Werkwoord in het Engels
- Onovergankelijk werkwoord in het Engels
- Overgankelijk werkwoord in het Engels