reunir
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
reuneixo | reunia | reunit |
3e vervoeging | volledig |
reunir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
reunir |
reunía |
reunido |
volledig |
reunir
- reu·nir
- overgankelijk
- bijeenbrengen, samenbrengen, herenigen, verenigen, samenvoegen
- verzamelen, sparen
- (een vergadering) beleggen, vergaderen