putte

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  putte    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• put·te

Werkwoord

vervoeging van
putten

putte

1. enkelvoud verleden tijd van putten
   

   • Ik putte. 
     
   • Jij putte. 
     
   • Hij, zij, het putte. 

2. aanvoegende wijs van putten

Noors

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˡpʉtə/

Woordafbreking

• put·te

vervoeging
onbepaalde wijs	putte
tegenwoordige tijd	putter
verleden tijd	puttet putta
voltooid deelwoord	puttet putta
onvoltooid deelwoord	puttende
lijdende vorm	puttes
gebiedende wijs	putt
vervoegingsklasse	Klasse 1 zwak
opmerking

Werkwoord

putte

1. overgankelijk leggen, steken
2. overgankelijk, (sport) een putje maken

Synoniemen

• [1]: stikke
• [1]: legge

Typische woordcombinaties

• [1]: putte noe i lomma

iets in uw zak steken

Nynorsk

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Woordafbreking

• put·te

vervoeging
onbepaalde wijs	putte putta
tegenwoordige tijd	puttar
verleden tijd	putta
voltooid deelwoord	putta
onvoltooid deelwoord	puttande
lijdende vorm	puttast (bijvorm): puttas
gebiedende wijs	putt putta putte
vervoegingsklasse	Klasse 2 zwak
opmerking

Werkwoord

putte

1. overgankelijk leggen, steken

Synoniemen

• [1]: stikke
• [1]: leggje

Typische woordcombinaties

• putte noko i lomma

iets in uw zak steken