Naar inhoud springen

ploffen

Uit WikiWoordenboek
  • plof·fen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ploffen
plofte
geploft
zwak -t volledig

ploffen

  1. een geluid voortbrengen van een zachte explosie
    • Ploffend en knallend reed de antieke auto door de straat. 
  2. ergatief snel en hoorbaar uit elkaar springen of doorbranden
    • Mijn voeding is, denk ik, geploft, want er kwam wat rook uit. 
  3. ergatief een geluid voortbrengend van zich ergens in laten vallen
    • Moe was ze in haar luie stoel geploft en had haar benen op het bankje gelegd. 

de ploffenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord plof
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be