passtuk
Uiterlijk
- pas·stuk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | passtuk | passtukken |
verkleinwoord | passtukje | passtukjes |
het passtuk o
- iets wat speciaal gemaakt is om ergens in- of op te passen
- Onlangs zijn wij met onze fietsdrager naar de Toyotadealer Autoplaza in Alkmaar gegaan, omdat wij de drager niet bevestigd kregen op de trekhaak van onze vrij nieuwe auto. Een monteur stelde vast dat het oude passtuk niet meer paste. De voorraadwinkel was echter dicht. "Geen probleem. Gaat u maar koffie drinken en ik haal ergens wel een passtuk." [2]
- Het woord passtuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "passtuk" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 20 jul. 2015 Dit vind ik leuk
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be