opzagen
Uiterlijk
- op·za·gen
- samenstelling van op en zagen [1]
opzagen
- overgankelijk zolang zagen tot alles op is
vervoeging van |
---|
opzien |
opzagen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opzien
- ...dat wij opzagen.
- ...dat jullie opzagen.
- ...dat zij opzagen.
- ...dat wij opzagen.
- Het woord opzagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opzagen" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 58 %
- Prevalentie Vlaanderen 62 %